TEST: Hoe pak jij je schoolwerk aan?

Ben je de aanpak van je nieuwe schoolomgeving al wat gewoon? Dan kun je vast wel antwoorden op de volgende vraagjes! Kies de situatie die het best bij jou past en noteer je antwoord op een kladblaadje.

1. Je komt thuis met een berg opgaven tegen morgen.
a.
Je neemt je agenda erbij, bepaalt een volgorde voor je taken, neemt het nodige materiaal en gaat aan de slag.
b. Wanneer je thuis komt, keil je slechtgezind je boekentas in een hoek: door al dat schoolwerk is heel je avond om zeep. Je gaat eerst even gamen om te ontspannen.
c. Bij het vieruurtje probeer je al je taken op te sommen. Je moeder maakt een plannetje op en wil de voorbereiding van twee taken op zich nemen.

2. Je vader komt een kijkje nemen terwijl je voor school werkt. Wat ziet hij?
a.
Al je boeken liggen door elkaar. In een mapje zit een hoopje losse papieren met ezelsoren. Ah ja, die omslag onderaan moest je nog afgeven aan je ouders!
b. Je bent een voortaak aan het maken in je kladschrift. Op de plank naast je tafel staat links het materiaal dat je dagelijks nodig hebt, rechts de stukken werkboek voor later dit schooljaar.
c. Je hebt net een nieuw pakje verstevigingsringetjes geopend en plakt netjes alle gaatjes van je werkboeken. Je vader is trots dat je zo zorgzaam bent.

3. Spannend! De grote overhoring van vorige week worden uitgedeeld! Ai: maar 7/20 …
a.
Je hebt geen idee hoe je aan dat stomme cijfer komt en frommelt boos het toetsblad bij elkaar.
b. Je hebt moeite om je tranen te verbijten. Je moeder had je nog wel overhoord, en dat was toch goed gegaan? Volgende keer moet ze toch maar betere vragen stellen!
c. Zo kan het niet verder: je studeert veel, maar de punten volgen niet. Straks ga je de fouten bekijken met je handboek erbij: wat heb je over het hoofd gezien? Misschien kun je daaruit leren?

4. Joepie! De volgende zoekopdracht geschiedenis is een groepswerk!
a. De leraar bepaalt met welke leerlingen je moet samenwerken. Je stelt meteen voor dat jij notities neemt, want je schrijft ordelijk. Wat kunnen de anderen het best?
b. Jij gaat in de groep met Sandrien, want die heeft altijd goeie punten!
c. Je seint meteen naar je boezemvriend achter je: met hem wil je samen aan de pc.

5. Vanavond staat er vocabulaire Frans op het programma.
a.
Met de woordenlijst voor je zeg je met je ogen dicht de betekenis op van de nieuwe woorden.
b. Je ligt op bed en kijkt afwisselend op je woordenlijst en naar de poster boven je bureautje. Je prevelt de woorden op het ritme van de muziek die je hebt opgezet.
c. Je leest eerst alle woordjes en hun betekenis luidop. Dan schrijf je de Franse woordjes op. Je test welke woordjes je al kunt vertalen, de andere kruis je aan. Dat herhaal je tot je alle woordjes kent.

Alles genoteerd? Wissel je kladblaadje met je buur en bereken elkaars score. Wie scoort het best?